Steevast zien we aan het begin van een nieuw jaar het bericht dat Nederland na de Verenigde Staten het grootste exportland is op het gebied van land- en tuinbouwproducten. Iets waar we met z’n allen trots op moeten zijn, maar waaraan de afgelopen jaren een negatieve draai wordt gegeven. Onterecht.
Hoe in de publieke opinie het beeld is ontstaan dat wij als kikkerlandje bijna net zoveel produceren als de andere landen op het lijstje, is mij een raadsel. Het gaat hier immers om exportwaarde en niet om kilo’s in Nederland geproduceerd product. Dat zo’n lijstje weinig zegt zonder correcte duiding, blijkt wel uit het feit dat we op papier de op één na grootste exporteur van avocado’s zijn, nummer drie in de export van mango’s en dat we het ook qua uitvoer van cacao niet onaardig doen. Ik heb ons ledenbestand er nog eens op nageslagen, maar ik kan hier geen producenten vinden. Logisch, want dit krijg je als je de vijfde grootste handelshaven in de wereld hebt.
Wat de koude statistieken ook niet laten zien, is dat ons pootgoed en onze zaden de hele wereld overgaan. Zo kunnen andere landen eten produceren op basis van onze kennis. Als je bedenkt dat een kilo tomatenzaad meer waard is dan een kilo goud, zul je begrijpen dat dit aardig doortikt op de balans.
En natuurlijk staan we ons mannetje en vrouwtje als het om producten gaat. Daarbij moeten we echter niet uit het oog verliezen dat we net zoveel in- als uitvoeren. Ook gebruiken we in Nederland niet alle delen van de dieren die we houden. Aan een sparerib kluiven we graag bij de barbecue in de zomer, maar in de winter wat minder. Aan kip kluiven we überhaupt niet graag, dus waar wij hoofdzakelijk de filet willen, zitten andere landen te springen om vleugeltjes en poten.
Feit blijft dat we op het gebied van ons eten niet zelfvoorzienend zijn. We leven op deze wereld niet op eilandjes en zijn afhankelijk van elkaar. Daar de balans in houden, is – vergeef me de woordspeling – een hele kluif.
Bas Boots
Directeur Limburgse Land- en Tuinbouwbond